In een eerdere blog over de ISO 9001:2025 heb ik uitgelegd hoe klimaatverandering tot stand komt en wat de impact is. Klimaatverandering zal moeten worden meegenomen in de contextanalyse. Bedrijven zullen moeten bepalen of klimaatverandering een issue is. Daarnaast zal voor de belanghebbenden moeten worden bepaald of zij eisen stellen ten aanzien van klimaatverandering. Als de conclusie is dat klimaatverandering tot de context van de organisatie behoort, moet de impact worden geanalyseerd. Er zal moeten worden bepaald welke kansen en risico’s klimaatverandering voor het bedrijf heeft.
Het broeikaseffect is één van de oorzaken van klimaatverandering. In deze blog zal worden beschreven wat het broeikaseffect is en waarom klimaatverandering hierdoor onderdeel kan zijn van de context van de organisatie.
Broeikaseffect
De straling van de zon warmt de aarde op. Dankzij de broeikasgassen blijft de warmte in de atmosfeer hangen. De broeikasgassen vormen namelijk een soort deken om de aarde waardoor de warmte in de atmosfeer blijft hangen.
Een aantal broekkasgassen, zoals waterdamp (H₂O), koolstofdioxide (CO₂) en ozon (O₃) zijn van nature in de atmosfeer aanwezig. Maar er zijn ook broeikasgassen die door activiteiten van mensen worden uitgestoten. Koolstofdioxide levert verreweg de grootste bijdrage aan het broeikaseffect. Door verbranding van fossiele brandstoffen is de hoeveelheid koolstofdioxide enorm toegenomen. Ten opzichte van 1750 is de concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer met bijna 50 procent toegenomen.
Vanuit de stikstofkringloop komt distikstofoxide (N₂O) vrij bij de omzetting van ammonium (NH₄) in nitraat (NO₃). Ook in de chemische industrie en bij de verbranding van fossiele brandstoffen komt distikstofoxide vrij. Sinds 1750 is de concentratie distikstofoxide in de lucht met 16 procent toegenomen. Ondanks dat de concentratie in de lucht relatief laag is, heeft het wel een grote impact. Het opwarmend vermogen van distikstofoxide is namelijk maar liefst 298 keer zo hoog als koolstofdioxide en draagt door dit enorm opwarmend vermogen toch voor 6 procent mee aan het broeikaseffect.
Een andere stof die een bijdrage levert aan het broeikaseffect is methaan (CH₄). Het opwarmend vermogen is 25 keer hoger dan van koolstofdioxide, waardoor het ongeveer voor 25 procent bijdraagt aan het broeikaseffect. Methaan is de belangrijkste component van aardgas en komt vrij bij een onvolledige verbranding. Daarnaast komt het ook vrij uit mest. Door de toename van het gebruik van aardgas en de opkomst van de intensievere veehouderij is de concentratie van methaan in de atmosfeer sinds 1750 met 150 procent gestegen.
Naast de stoffen die van nature in atmosfeer voorkomen, zijn er ook een aantal industriële broeikasgassen. Dit zijn dus stoffen die door de chemische industrie worden geproduceerd. Gefluoreerde koolwaterstoffen worden bijvoorbeeld veel gebruikt als koelvloeistoffen voor koelkasten en airco’s. Het opwarmend vermogen verschilt per gefluoreerde koolwaterstof van 1.300 tot maar liefst 11.700 keer het opwarmend vermogen van koolstofdioxide.
Vanwege de aantasting van de ozonlaag zijn hydrochloorfluorkoolstofwaterstoffen (HCFK’s) en chloorfluorkoolstofwaterstoffen (CFK’s) verboden en vervangen door fluorkoolwaterstoffen (HFK’s). Een ander industrieel broeikasgas is zwavelhexafluoride (SF₈) dat bijvoorbeeld wordt gebruikt in transformatoren. Het wordt slechts in zeer geringe hoeveelheden geproduceerd en dit is ook maar goed, want het opwarmend vermogen ligt 23.900 keer hoger dan bij koolstofdioxide. Ook stikstoftrifluoride (NF₈) heeft een opwarmend vermogen dat 17.200 keer zo hoog is als koolstofdioxide. Het wordt verwerkt in sommige ontvetters en gebruikt voor de productie van LCD-schermen.
Gevolgen van het broeikaseffect
Door de toename van zowel de natuurlijke- als industriële broeikasgassen wordt het broeikaseffect versterkt. Er blijft meer warmte in de atmosfeer hangen, waardoor de temperatuur op aarde toeneemt. Dit verstoort de balans in het klimaatsysteem, waardoor er een grotere kans is op hittegolven, droogtes, overstromingen en orkanen. Een verandering van het klimaat heeft daardoor ook impact op de groei van landbouwgewassen. In sommige gebieden zal het effect positief zijn, maar wereldwijd zijn de effecten veelal negatief. De oogst van tarwe, rijst en mais zal naar verwachting bijvoorbeeld teruglopen.
Een ander effect van een toename van de temperatuur is een stijging van de zeespiegel. De gletsjers zullen smelten waardoor de zeespiegel stijgt. Daarnaast heeft een temperatuurstijging van het water ook tot gevolg dat het volume uitzet. Als de oceanen 1 °C warmer worden, zal de zeespiegel met ongeveer een meter gaan stijgen. Een logisch gevolg is dat er overstromingen zullen komen. Sommige gebieden zullen onder water komen te staan.
Niet alleen gletsjers zullen smelten, maar ook de ijskappen op de Noord- en Zuidpool. Doordat de ijskappen kleiner worden, zal er meer warmte worden geabsorbeerd. De ijskappen reflecteren immers meer zonlicht dan water. Met het smelten van de ijskappen komt ook nog eens methaan (CH₄) vrij. Op de Noordpool is veel methaan aanwezig dat wordt vastgehouden door het ijs. Als het ijs smelt, komt het methaan vrij en neemt de concentratie methaan in de atmosfeer toe waardoor het broeikaseffect nog meer wordt versterkt.
Milieubeleid
Vanaf de jaren ’50 begon het bewustzijn wel te groeien dat luchtverontreiniging schade aan de gezondheid van de mens kan toebrengen. Vanaf de jaren ’70 kwam hier aandacht voor de nadelige effecten op het milieu bij. Dit bewustzijn was een belangrijke aanzet voor de totstandkoming van het Verdrag van Geneve in 1979. Hierin werden Europese afspraken gemaakt over de emissiereducties voor zwaveldioxide en stikstofoxiden.
Het Verdrag van Geneve betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand is in de jaren ’80 en ’90 verder uitgewerkt in een achttal protocollen. De belangrijksten zijn het protocol voor stikstofoxiden (1988), vluchtige organische oplosmiddelen (1991), zwavel (1994), zware metalen (1998) en persistente organische verontreinigende stoffen (1998). Daarnaast kwam in 1996 de Richtlijn inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (96/62/EG). In 2008 zijn de verschillende richtlijnen samengevoegd tot de Richtlijn betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (2008/50/EG). Deze richtlijn heeft als doel om de luchtvervuiling in Europa terug te dringen, zodat de schadelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid beperkt blijven.
Daarnaast werd in 2001 met de introductie van de Richtlijn inzake emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (2001/81/EG) getracht de verzuring tegen te gaan en tegelijkertijd ook de ozonbelasting voor de mens te verminderen. Uiterlijk vanaf 2010 moest worden voldaan aan de emissieplafonds die betrekking hadden op stikstofoxiden (NOₓ), zwaveldioxide (SO₂) en vluchtige organische stoffen (VOS). In 2012 zijn afspraken gemaakt over nieuwe emissieplafonds die vanaf 2020 gelden voor stikstofoxiden (NOₓ), zwaveldioxide (SO₂), vluchtige organische stoffen (VOS), ammoniak (NH₃) en fijnstof (PM₂,₅). In de nieuwe National Emission Ceiling directive (NEC-richtlijn, EU 2016/2284) die in 2016 tot stand is gekomen is vervolgens reeds bepaald welke emissieplafonds er vanaf 2030 gaan gelden.
Klimaatakkoord
Sinds 28 juni 2019 heeft Nederland een nationaal Klimaatakkoord, waarin voor verschillende sectoren maatregelen worden beschreven om de uitstoot van koolstofdioxide (CO₂) te reduceren en de energieconsumptie te verduurzamen. Een belangrijke maatregel om minder CO₂ uit te stoten, is de overstap op duurzame energiebronnen. Met name bij gebouwen de CO₂-emissie worden gereduceerd door beter geïsoleerde woningen en gebouwen en gebruik van duurzame energiebronnen. Ook voor de CO₂-emissie vanuit het verkeer geldt dat de meeste winst kan worden geboekt door over te stappen van fossiele bronnen naar duurzame energiebronnen.
In 2050 moet Nederland een bloeiende, circulaire en mondiaal toonaangevende industrie hebben waar de uitstoot van broeikasgassen nagenoeg nul is. Een innovatieve maakindustrie met steeds lagere CO₂-emissies draagt bij aan onze welvaart, ons welzijn en werkgelegenheid. Om daar te komen is een transitie nodig, want de huidige industrie stoot nog te veel broeikasgassen uit. Vanuit dit perspectief heeft Nederland de ambitie uitgesproken om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Voor 2030 geldt een tussenstap van 49 procent CO₂-reductie ten opzichte van 1990. Dit vergt grote vernieuwende investeringen, ook van de Nederlandse industrie. Daarvoor zijn ook internationale afspraken nodig om de concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven te behouden.
Issues
Voor veel bedrijven uit de industrie zal klimaatverandering een externe belangrijke factor zijn. Het nationale en internationale beleid rondom het terugdringen van het broeikaseffect, kan impact hebben op de organisatie. Daarnaast kunnen ook de gevolgen van het broeikaseffect bijvoorbeeld ook invloed hebben op de beschikbaarheid van grondstoffen.
Eisen van belanghebbenden
Voor nagenoeg alle industriële bedrijven zal en overheid als wetgever een belanghebbende zijn. Deze kan eisen stellen die samenhangen met het broeikasaffect, zoals een verplichting op het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide, stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen. Naast de overheid kunnen ook klanten eisen stellen aan de reductie van uitstoot. Er zijn al klanten die een CO₂-footprint bij een aanbesteding vragen.
Kansen en risico’s
Het beleid van de overheid kan bedrijven min of meer dwingen om te investeren in duurzaamheid. Dit kan als een risico worden beschouwd. Zeker als het bedrijf niet veel investeringsbudget heeft, zal het niet altijd passen dat er vanuit overheidswege verplichtingen worden opgelegd. Tegelijkertijd kan deze ontwikkelingen voor andere bedrijven juist als kans worden gezien.
In het nationale beleid staat dat Nederlands in 2050 een bloeiende, circulaire en mondiaal toonaangevende industrie moet hebben waar de uitstoot van broeikasgassen nagenoeg nul is. De stip aan de horizon is gezet. Klanten zullen hier ook een bijdrage aan gaan leveren door eisen te gaan stellen. Dit betekent dat de industrie weet wat welke richting ze op zullen moeten bewegen. Pro-actief beleid kan in concurrentievoordeel resulteren.

Wilt u meer informatie over de dienstverlening van Quality Management Support Slagter of bent u nieuwsgierig geworden wat QMSS voor u kan betekenen? Neem dan vrijblijvend contact op.